Dat we de natuur flink onder druk zetten met onze huidige samenleving, wordt inmiddels steeds duidelijker. Zo is afgelopen week de Earth Overshoot Day bekend gemaakt, die – ondanks dat de hele wereld dit jaar plat heeft gelegen door de wereldwijde pandemie – nog steeds op 22 augustus plaats vindt. Dat betekent dat we alsnog meer dan 1,5 aardes nodig hebben om aan onze vraag te voldoen. Die hebben we helaas niet, dus moeten we met zijn allen op zoek naar manieren om wel binnen de grenzen van onze ecosystemen te leven. Eén zo’n manier die vaak geopperd wordt is om de natuur en de schade aan de natuur te monetariseren. Op die manier zouden onze ‘externaliteiten’ – schade aan de natuur die nu niet meegerekend wordt – en andere waardes die de natuur ons biedt deel worden van de prijs die we betalen voor onze goederen en diensten. De vraag is: is dat wel zo’n goed idee?
Als je er goed over nadenkt, is het raar om de natuur een financiële waarde, een prijs, te geven. De natuur is namelijk geen product dat je kan kopen, maar een randvoorwaarde om te kunnen leven: zonder ecologie, geen economie en überhaupt geen mensheid. Probeer maar eens een paar minuten je adem in te houden. Geloof me, het is best lastig om zonder zuurstof te leven. En toch is het blijkbaar niet vanzelfsprekend dat wij natuur in stand houden; de natuur die het mogelijk heeft gemaakt om onszelf te ontwikkelen tot waar we nu staan.
Waarom dan monetariseren?
Laten we beginnen met waarom monetariseren wél kan bijdragen aan de instandhouding van de natuur. Op dit moment is het huidig economisch stelsel zo ingericht dat bijna alle beslissingen primair gemaakt worden op basis van financiële aantrekkelijkheid. Denk maar eens aan het wekelijkse tochtje naar de supermarkt: de meeste keuzes die de consument maakt zijn gebaseerd op de prijs (wat is er deze week in de aanbieding?). Hierbij wordt geen rekening gehouden met de impact van het product op de natuur, dat zit immers niet in de prijs inbegrepen. Op een enkel product staat wel de kg CO2-emissies aangegeven. Zo staat op het pak barista havermelk van Oatly dat ik recentelijk heb gekocht dat de ‘climate footprint’ 0,42kg CO2-eq/kg bedraagt. Helaas zegt dat de gemiddelde persoon dan weer net niets.
Hier kan het monetariseren van impact een handje bij helpen. Uitgaande van een eerlijke prijs voor CO2-equivalenten van €700 per ton CO2 (hier komen we zo op terug), zouden de extra kosten van de uitstoot van CO2-equivalenten gelijk staan aan €0,30,- voor het pak barista havermelk. Omgerekend is dat 12% van de huidige prijs (€2,60). Voor een kg koemelk is de uitstoot ongeveer 1,2 kg CO2-eq, wat omgerekend €0,84,- voor een pak melk is. De prijs van een pak halfvolle melk is rond de €1,50. Dat betekent dat er nog 56% van de prijs bij zou moeten om de uitstoot te compenseren.
Als we de uitstoot van de twee producten bij de prijs optellen kost het pak Oatly €2,90 en een pak halfvolle melk €2,34: nog maar een verschil van €0,56 cent in plaats van €1,10. En dan hebben we alleen nog maar CO2-eq emissies doorgerekend. Het produceren van melk brengt namelijk ook nog andere negatieve milieueffecten met zich mee, zoals de verzuring van water. Wanneer je alle milieueffecten monetariseert, dan zou een pak Oatly zomaar eens goedkoper kunnen worden dan een pak koemelk.
Het grote voordeel van het monetariseren van ecologische impacts is dat een financiële waarde tastbaarder en begrijpelijker is dan een indicator voor ecologische impact. Daarnaast zorgt het ervoor dat de natuur, of impact op de natuur, onderdeel wordt van onze financiële afwegingen.
Waarom zouden we niet alles monetariseren?
Bij het lezen van het kopje hierboven, heb je wellicht zelf al je twijfels. Willen we wel alles omzetten in euro’s? Moeten we dan straks gaan betalen voor het gebruiken van zuurstof? Los van deze ethische kwestie zijn er nog een aantal redenen waarom het monetariseren van ecologische impact misschien niet ideaal is. Hier wil ik er twee van uitlichten:
- De verschillen en onzekerheid in de rekenmethodiek
- Het waarderen van complexe interacties in de natuur
De verschillen en onzekerheid van de berekeningen
Hierboven is er een berekening gedaan met CO2-equivalenten, één van de tientallen mogelijke indicatoren om ecologische impact uit te rekenen. Daarbij is CO2-eq – door de grote politieke en sociale belangstelling – veruit het meest onderzocht. Maar zelfs voor CO2-eq is er geen eenduidige prijs. In de eerdere berekening werd er uitgegaan van een prijs van €700,- per ton CO2-eq, uitgerekend door het Klimaatverbond. Deze prijs ligt echter vele malen hoger dan de prijs van het Europese Trading Scheme (EU ETS), waarin de Europese marktprijs voor CO2-eq is vastgesteld. Momenteel ligt deze prijs op €25,-, een factor 28 lager dan de €700,- waar net mee gerekend is. Hoe kan dit?
De EU ETS gaat uit van een prijs die door de markt bepaald wordt. In 2005 stelde de Europese Unie een maximum aan het totale aantal tonnen CO2 dat binnen de Europese Unie uitgestoten mocht worden, een totaal wat elk jaar met 1.74% wordt verminderd. Het idee hierachter is dat bedrijven die minder uitstoten, hun rechten op CO2 uitstoot kunnen verkopen aan bedrijven die meer uitstoten. Uiteindelijk, als gevolg van de jaarlijkse vermindering en de marktwerking, komt er een prijs uit die de uitkomst is van de schaarste van het goed (CO2-eq in dit geval) en die de vraag/aanbod verhouding representeert.
De afhankelijkheid van de CO2-prijs op de marktwerking (vraag en aanbod) is op zichzelf al interessant. De reden dat de prijs tot op heden laag is geweest, is omdat het aanbod (de mogelijkheid om uit te stoten) nog groot is. De prijs wordt pas hoog wordt als we weinig ‘carbon budget’ over hebben, dus als het uitstoten van CO2-emissies een schaars goed wordt. De vraag is: is het dan niet al te laat?
Berekeningen van de prijs voor CO2-eq die onder anderen door het Klimaatverbond zijn gedaan, nemen een andere route: preventiekosten. Dit zijn de kosten die gemaakt zouden moeten worden om schade te voorkomen (in dit geval klimaatverandering) of in ieder geval te minimaliseren tot een acceptabel niveau. Het berekenen van deze kosten wordt gedaan door middel van wetenschappelijke modellen. Deze modellen geven de beste inschatting op basis van de data die we nu hebben.
Er is al veel onderzoek geweest naar het beprijzen van CO2 via het doorrekenen van preventiekosten. Het bekendste rapport is waarschijnlijk het rapport van IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change). Zowel het rapport van IPCC als het rapport van het Klimaatverbond, waarvan de ‘eerlijke’ CO2 prijs eerder werd gebruikt zijn gebaseerd op preventiekosten. Toch liggen de uitkomsten nog ver van elkaar af: IPCC stelt de prijs op 15–220 $2010 per tCO2-eq in 2030 tot 175–2340 $2010 per tCO2-eq in 2100, terwijl het Klimaatverbond een platte €700,- per tCO2-eq vaststelt. Dit heeft te maken met de keuzes en assumpties die er gemaakt zijn in de methodologie van de berekeningen, zoals het hanteren van een discontovoet voor de uitstoot van emissies.
Wat dit hopelijk duidelijk maakt is dat er nog grote verschillen zijn in de prijs voor CO2-eq. De prijs hangt erg af van het perspectief dat genomen wordt en de gerelateerde assumpties die ervoor gemaakt moeten worden. Al deze verschillen in hoe een prijs berekend wordt en kan worden (er zijn nog een scala aan andere methodes, zoals Willingness-to-Pay en LCIA-methodieken, zoals ReCiPe) wijzen ernaar dat het monetariseren van ecologische impact nog best een uitdaging is, en vaak nog verre van accuraat. Dit geldt al voor CO2-eq, de meest onderzochte ecologische indicator. Voor het beprijzen van andere aspecten van de natuur en ecologische impact geldt dat nog veel meer, omdat er nog onvoldoende onderzoek is gedaan naar de vele complexe interacties en feedbackloops die er aanwezig zijn in de natuur. Voor veel aspecten in de natuur is het daarom ook niet duidelijk wat de financiële waarde zou moeten zijn, omdat er onvoldoende inzicht is in wat de kosten zouden zijn als ze niet in stand worden gehouden.
Het waarderen van complexe interacties
Dat brengt mij bij de tweede en misschien wel belangrijkste reden waarom het monetariseren van de natuur ingewikkeld (en wellicht ongewenst) is. Hiervoor nemen we het voorbeeld van een boom. Vanuit een puur economisch standpunt zijn de kosten van de boom: het zaadje en het planten daarvan, de nutriënten die de boom nodig heeft om te groeien, het water dat de boom nodig heeft, onderhoudskosten et cetera. Daar komt natuurlijk een winstmarge bovenop, en dit samen bepaalt de prijs van een boom. Nu je al zo ver bent gekomen met het lezen van deze blog, stel jezelf even de volgende vraag: is dit dan echt de waarde van een boom?
In pure economische zin dus wel, maar dat geeft lang niet het complete plaatje van de waarde die een boom ons brengt. Wat is het ons namelijk waard dat die boom zuurstof levert? Of de bijdrage die de boom levert aan de watercyclus? Of aan biodiversiteit? Aan bodemkwaliteit? Aan het verminderden van het ‘Urban heat island’ effect? Aan esthetiek en recreatie? Al deze zogenaamde ‘ecosystem services’ zijn moeilijk te kwantificeren in valuta, maar zijn wel degelijk essentieel voor ons welzijn.
Daarbij komt dat het beprijzen van de natuur ook impliceert dat het te koop is. Dat terwijl het eigenlijk een gemeenschappelijk goed is. Niet alleen voor de mens, maar voor al het leven op aarde. Door een financiële waarde eraan te hangen, zou deze balans verstoord worden: planten en dieren kunnen immers niet voor de natuur betalen. Kortom, dat zou betekenen dat alles wat leeft afhankelijk is van de willens en wetens van de mens.
Dit is niet zo’n rare uitspraak als dat het lijkt, veel leven is al afhankelijk van de mens. Neem een diersoort als de koe. Stel, we beprijzen broeikasgassen, waaronder methaan, met een flinke prijs. Dat zou automatisch leiden tot minder koeien, want die zijn veel te duur geworden. En begrijp me niet verkeerd: het is nodig om de broeikasgassen terug te dringen en een waarschijnlijke consequentie daarvan is het terugbrengen van vee. Echter, het feit dat we koeien in de eerste plaats al als een financieel goed zijn gaan zien, heeft ervoor gezorgd dat we in deze situatie terecht zijn gekomen. De beslissing of koeien een voortbestaan hebben ligt in de handen van de mens en is afhankelijk van of ze wel genoeg geld opbrengen.
Kortom, als we alles in de natuur gaan beprijzen, trekken we de natuur naar ons toe als eigendom. Iets wat het niet zou moeten zijn, aangezien we niet met de juiste waardes meten en acteren om het in stand te kunnen houden.
‘The lesser of two evils’
Op dit moment wordt alle waarde voornamelijk beoordeeld op de materiaal- en arbeidsstromen die worden ingezet om een product of grondstof te verkrijgen. Deze stromen hebben allemaal een prijs en kunnen dus worden gerepresenteerd op een financële balans. Alles wat geen prijs heeft, valt buiten de boot. Dat betekent dat als we de natuur in het huidige systeem op relevante wijze willen meenemen in onze dagelijkse besluitvorming, dat het wel in financiële termen moet worden uitgedrukt. Zonder de waarde van de natuur te monetariseren, blijven we de natuur exploiteren zonder daar ook maar enigszins voor te betalen of rekening mee te houden in onze besluitvorming.
De conclusie is dus dat op dit moment – ook al is het verre van perfect – het monetariseren van de natuur beter is dan het niet te doen. Beide opties leiden niet tot het gewenste resultaat, alleen zorgt het monetariseren ervoor dat de waarde van de natuur in ieder geval deels wordt meegenomen, ook al is het ondergewaardeerd en lijkt het alsof het te koop is. Vandaar: ‘the lesser of two evils’.