Toen ik aan mijn werkende leven begon was ik er stellig van overtuigd: duurzaamheid hoeft niet te stoppen bij de eerste vier letters. Ik zocht in elke casus naar de kansen om investeringen en opbrengsten in ketens te delen. Samenwerking was zo de sleutel tot gave circulaire projecten die ook nog eens binnen budget werden gerealiseerd. Na vijftien jaar experimenteren kan ik trots terugkijken op een aantal mooie projecten, maar heb ik ook regelmatig mijn kop gestoten aan de randen van het economisch systeem. En durf daarom nu te zeggen: als we de spelregels van onze economie niet veranderen kunnen we nooit de schaal kunnen bereiken die nodig is om onze klimaat- en circulaire doelstellingen te realiseren.
Als we kijken naar de circulaire transitie in Nederland van de afgelopen vijf jaar kunnen we in elk geval zeggen dat het woordje ‘circulair’ in het algemene vocabulaire is opgenomen van de gemiddelde krantlezende Nederlander. En tóch, constateert o.a. het Planbureau voor de Leefomgeving (2021), is de transitie maar mondjesmaat op gang gekomen. De meeste bedrijven die we kunnen scharen onder ‘circulaire activiteiten’ bestonden al ruim voor het Rijksbrede Programma Circulaire Economie – kleding- en fietsreparatiewinkels bijvoorbeeld. We willen die grote stap naar de circulaire economie wel zetten, maar onze voeten zitten stiekem vast in een moeras. We. Komen. Maar. Niet. Vooruit.
Waarom dan niet? Ik heb wel een paar ideeën, uiteraard zijn het er 8…
- We hebben een obsessie voor de technische kant van de circulaire economie. Een nieuw materiaal, een nieuwe recyclingtechniek, een apparaat dat iPhones kan demonteren… allemaal voorbeelden van innovaties waar we collectief op staan te apegapen. Maar vraag de gemiddelde circulaire ondernemer waar de échte uitdaging van de transitie ligt, en ik geef je op een briefje dat ze zeggen dat het sociaal of economisch is.
- We blijven hangen in de discussie over meetbaarheid. En ik durf wel te zeggen dat geen enkele meetmethodiek perfect is. Deels omdat we in het meten van circulariteit de duurzaamheidsuitdagingen veelal ‘plat’ proberen te slaan naar één indicator en daarin vergeten logisch na te denken. Deels omdat we in elke meetindicator een circulariteitspotentie proberen weer te geven over of het in de toekomst wel herbruikbaar of recyclebaar is – terwijl het toekomstscenario óók afhankelijk is van economische aantrekkelijkheid en gedrag. Maar ook omdat we de belangrijkste circulariteitsstrategie – Refuse – in al deze meetmethodieken over het hoofd zien.
- We benaderen de duurzaamheidstransitie te eenzijdig. Jarenlang stond klimaat centraal, waarbij de collectieve inspanning gericht was (en is) op CO2-reductie door innovatieve technieken op het vlak van duurzame energieopwekking, -opslag en mobiliteit. Subsidies van de overheid zijn dus ook veelal op dit soort (technische, uiteraard!) innovaties gericht. Omdat we niet integraal naar de transitie kijken maken we kortzichtige keuzes.
- Nederland polderland. Met onze continue drang naar draagvlak kijken we teveel vanuit het nu, en te weinig vanuit de toekomst die we willen bereiken. Vanuit het nu wordt de transitie tegengehouden door bedrijven die donders goed weten dat de transitie voor hen pijn gaat doen. We zouden die energie veel beter kunnen steken in het benoemen van de pijn, en het helpen van die bedrijven om een toekomstbestendig business model te maken. De transitie kent verliezers, daar kunnen we niet omheen.
- We hanteren een te nauwe perceptie van waarde. Ja, het CBS kwam een paar jaar geleden met de Monitor Brede Welvaart… maar tegelijkertijd wordt bijna elk bedrijf nog altijd afgerekend op slechts één waarde: financiële waarde. Er zijn wel voorbeelden van CEO’s van grote bedrijven die durven tegen de stroom in te zwemmen – neem Emmanuel Faber van Danone bijvoorbeeld – maar zij worden hard afgestraft op hun lange termijn visie.
- We kijken naar de risico’s van circulair, niet de kansen. In onze eerdere studies naar circulaire verdienmodellen werd het al pijnlijk duidelijk: als circulaire ondernemers naar de bank gaan voor financiering worden ze afgerekend op alle risico’s van circulair ondernemen. Zo zag ik tien jaar geleden al bij het project Groen Witgoed dat we met de pilot een maandprijs van rond de 8 euro konden hanteren voor een wasmachine, wil je opschalen met een financier schoot de prijs naar ruim 25 euro! Want wat als de huurder gebruik maakt van een flexibel contract – je denkt toch niet dat hetzelfde apparaat dan weggezet kan worden bij een nieuwe klant? Ook worden de risico’s van lineair ondernemen – zoals de verwachte prijsstijging van grondstoffen – niet onderkend of meegenomen.
- We kijken teveel naar wat er wél goed gaat. Heel on-Nederlands zijn we alleen maar aan het roeptoeteren dat we hét circulaire voorbeeldland zijn van de wereld. En natuurlijk ben ik supertrots op al die mooie circulaire bedrijven en initiatieven die op Nederlandse bodem zijn ontstaan: Fairphone, MUD Jeans, Freement, ik kan m’n hele blog er mee volschrijven. Maar de bittere realiteit is dat we op Koningsdag ook onze Country Overshoot Day aan het ‘vieren’ waren. Als we ons huidige consumptiepatroon aanhouden met circulaire producten, doen we het dan goed?
- We hebben een overheid nodig met lef. Het idealisme waarmee ik zo’n vijftien jaar geleden begon met mooie duurzame projecten neer te zetten is nog niet weg. Ik geloof nog steeds dat veel projecten wél binnen budget gerealiseerd kunnen worden als we maar open en transparant toewerken naar gedeelde kosten en baten. Maar het idealisme dat nodig is om het doel boven de eigen winst te zetten is niet schaalbaar. We moeten toch echt gaan kijken naar de spelregels die ons economisch systeem domineren. Die zijn immers gemaakt in een tijd dat de mensen schaars waren en we in de veronderstelling waren dat de grondstoffen eindeloos waren. We weten nu dat de realiteit omgekeerd is, en dus het is het tijd om ook die regels te herzien. Ik heb met respect gekeken naar hoe Frankrijk begin dit jaar twee gedurfde keuzes heeft gemaakt door een Reparabiliteitsindex te verplichten voor elektronische producten en door korte vluchten te verbieden. Als zelfs de Fransen het kunnen, waarom wij niet?
Willen we een transitie inzetten naar een duurzame, circulaire economie kunnen we niet langer om de hete brij heen dansen. De transitie is niet louter technisch. De transitie kent verliezers. Maar nog belangrijker, als we de transitie eerlijk en sociaal willen maken móeten we durven kijken naar die oh-zo-enge spelregels van ons economisch systeem. Idealisme is immers niet schaalbaar. Als het economisch aantrekkelijk is wordt circulair ondernemen dat wel.